Kun je fan zijn van een kunstenaar wanneer je weet dat hij of zij zich misdragen heeft? Die vraag stelt Claire Dederer in haar boek Monsters (2023). Ze heeft het dan onder anderen over de filmer Roman Polański, de schilder Picasso of schrijvers als J.K. Rowling en Ernest Hemingway. Kun je hun kunstwerken los zien van de persoon die ze gemaakt heeft? Er zijn bijvoorbeeld veel lezers die grote moeite hebben met de mens Céline die antisemiet was, maar die zijn Reis naar het einde van de nacht één van de boeiendste boeken vinden die ze ooit hebben gelezen.
Bij het lezen van Monsterskan ook gedacht worden aan Jacob Campo Weyerman (1677-1747), één van de spraakmakendste figuren uit de achttiende eeuw die bij leven al beroemd en verguisd was. Er bestaat nog steeds een stichting die zich om zijn leven en werk bekommert met een informatieve website. Het archief van de stichting is binnenkort te raadplegen in het Stadsarchief van Breda. Peter Altena is de voorzitter van deze stichting en heeft dit jaar Weyermans biografie getiteld Nieuwsgier Jacob Campo Weyerman [1677—1747] gepubliceerd bij uitgeverij Boom.
Het leven van Jacob Campo Weyerman
Op 9 augustus 1677 bevalt Elisabeth Someruell (?-1723) van een zoon. Ze is marketentster, dat is een vrouw die het leger volgt en aan soldaten drank, voedsel en kleine benodigdheden voor het dagelijks leven mag verkopen. De militair Hendrick Weyerman (rond 1630-1695) is de vader en geeft zoonlief de voornamen Jacob en Campo mee, die tweede naam als eerbetoon aan kapitein Campo Plantines, een vrouw die zich als man had verkleed om dienst te kunnen nemen in het leger. De jonge Weyerman groeit op in Breda waar hij teken- en schilderles krijgt. Behalve Nederlands en Engels leert hij ook Frans en kan hij naar de Latijnse school in Breda. Daar wordt op 27 juli 1703 de onwettige zoon van Weyerman en Catharina Snep ten doop gehouden. In het doopregister wordt als naam genoteerd: Jacobus Weidermans.
Weyerman werkt in Antwerpen als correspondent voor de Antwerpsche post-tydinge van Hendrik Aertssens (1661-1741) waar Weyerman de kunst van het liegen leert. Vervolgens gaat hij naar Londen waar hij werk vindt in het atelier van de in die tijd beroemde Duitse schilder Godfrey Kneller (1646- 1723) wiens schilderijen Weyerman mag voorzien van bloemen, fruit, vogels en vlinders. Later schept hij erover op hij dat koningin Anne twee spiegels van hem bezit die hij beschilderd heeft met bloemen, fruit en vlinders.
Weyerman keert weer terug naar Breda waar hij op 30 juni 1713 een trouwbelofte doet aan Johanna Ernst (1692-1775). In 1715 en 1717 worden hun zonen in de rooms-katholieke kerk in Breda gedoopt. In 1720 woont hij in Rotterdam, naar eigen zeggen in het kasteeltje Leeuwenburg aan de Oudedijk. Overigens niet met een vrouw, maar met kater Louw.
In Breukelen-Nijenrode trouwt Weyerman op 31 maart 1727 met Johanna Ernst. Twee jaar later woont hij in Amsterdam. Bij een aantal gerenommeerde uitgevers uit Den Haag verschijnt dat jaar zijn rijk geïllustreerde Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen waarin hij ook zijn autobiografie opneemt. In 1730 wordt een dochter gedoopt in de Oude Kerk in Amsterdam. Met een zware schuldenlast verhuist Weyerman in 1733 naar de vrijplaats Vianen, dichtbij Utrecht. In 1738 wordt hem de toegang tot de vrijstad Culemborg ontzegd, omdat hij de stad een roversnest heeft genoemd. Bovendien heeft hij geprobeerd een aantal vooraanstaande Culemborgers af te persen.
Op 17 december 1738 wordt Weyerman in Vianen gearresteerd: hij trekt een sprint, vlucht over een muur, maar de 61-jarige schrijver wordt achterhaald, in de boeien geslagen en overgebracht naar de Gevangenpoort in Den Haag. Hij wordt vanwege het schrijven van smaadschriften en chantagepraktijken veroordeeld tot levenslang, met de verplichting achter de tralies in eigen onderhoud te voorzien. Hij krijgt daartoe schildersbenodigdheden, maar door de aanwezigheid van zware tralies is er weinig licht en is schilderen lastig. Hij vraagt daarom of hij bij daglicht mag schilderen, maar dat verzoek wordt afgewezen.
In 1743 verzoekt Weyerman om een bijdrage in het levensonderhoud van zijn vrouw en kinderen, omdat ze armlastig zijn. Hierop wordt positief beslist. Een jaar later krijgt hij een jaarlijkse toelage van zestig gulden, om daarmee koffie, thee en tabak te kopen. Het bedrag wordt uitgekeerd aan zijn echtgenote. Hij schrijft enkele lofdichten om daarmee de Haagse gezagsdragers gunstig te stemmen. In 1746 verschijnt nog de bijzonder prestigieus uitgevoerde Voornaamste gevallen van den wonderlyken Don Quichot met prachtige prenten van Bernard Picart (1673-1733). Op 9 maart 1747 overlijdt Weyerman op 70-jarige leeftijd; er is geen geld om zijn begrafenis te betalen.
Auteur van satirische tijdschriften
Veel minder dan als schilder is Weyerman beroemd geworden als schrijver. Hij komt op het idee een tijdschrift te gaan maken nadat hij in 1720 een blaadje in handen gedrukt krijgt: de Amsterdamsche Argus. Hij vindt het vreselijk slecht en denkt een veel interessanter blad te kunnen maken: nog hetzelfde jaar verschijnt het eerste nummer van De Rotterdamsche Hermes. Er zullen 59 afleveringen van dit tijdschrift verschijnen waarin hij op satirische wijze personen, zaken, gebeurtenissen en situaties uit de actualiteit beschrijft.
Weyerman realiseert zich hoeveel macht zijn scherp geslepen pen hem geeft. Zo kondigt hij aan een biografie te gaan schrijven van de toneelspeelster Anna Bruynsteen (1675-1757), maar vermeldt ook dat hij bereid is van zijn plan af te zien tegen betaling van twee zilveren kandelaars. Hetzelfde gebeurt bij een rijke Dordtenaar (voor zijn tijdgenoten zal ongetwijfeld bekend zijn geweest om wie het ging) wanneer daar een geldbedrag tegenover staat. Voor Altena is het duidelijk: afpersing is voor Weyerman hoofdzaak geworden en satire fungeert enkel nog als dekmantel.
De balans opgemaakt
Peter Altena maakt op het einde van zijn biografie de balans op van Weyerman als auteur: zijn stijl is onovertroffen, maar hij is ook een broodschrijver die weet dat schandaal verkoopt. Zijn lezers hebben een haast onlesbare dorst naar schandaal en als rumoer ontbreekt, gaat hij ernaar op zoek. In zijn portretten van tijdgenoten benadrukt hij vooral hun ondeugden en gebreken. Iedereen kan onderwerp zijn om over te schrijven en leedvermaak zet vaak de toon. Wie zich misdraagt of kapsones heeft, kan rekenen op hekeling en tussen de bedrijven door vereffent hij oude rekeningen.
Tussen 1720 en 1730 speelt Weyerman met verve de rol van ‘vrolijke tuchtheer’ van de natie. Die tien jaren leggen hem geen windeieren en gedurende dat decennium verzamelt hij een omvangrijke schare lezers; daarvan getuige de vele herdrukken van zijn tijdschriften. In 1730 kantelt het beeld door Weyermans overhaaste vertrek uit Amsterdam omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zonden waarvoor hij in zijn weekbladen anderen de maat heeft genomen. Zijn vlucht naar Vianen is in de ogen van tijdgenoten het bewijs dat hij niet deugt. Weyerman is zo het slachtoffer van een mentaliteit die hijzelf mede gevormd heeft, waardoor niemand medelijden met hem heeft.
Er is zeker veel op de manier van leven van Weyerman aan te merken (hoewel een levenslange gevangenisstraf in onze ogen misschien wat overdreven is), maar dat verhindert toch niet hem te bewonderen als de schrijver van satirische tijdschriften. Het goed geschreven en schitterend uitgevoerde boek van Altena heeft dat eens te meer duidelijk gemaakt.